zondag 4 december 2011

Sócrates, Σωκράτης en een heel klein beetje Alexander de Grote

Socrates is dood, Socrates is dood, Socrates is dood. Het grijpt me aan te vernemen dat Socrates is overleden. De mentor van Plato, die doet me niet zo veel, zeker ook omdat het omstreden is dat hij überhaupt bestaan heeft. Een kerkhistoricus is ook niet uniek, maar het grijpt me aan dat de voetballer Sócrates Brasileiro Sampaio de Souza Vieira de Oliveira niet meer onder de levende gerekend hoeft te worden. Ik ben veel te jong om live iets gezien te hebben van de spelverdeler van het Braziliaanse team van na Pelé, maar Sócrates is één van die namen die je niet vergeet (vermoedelijk ook vanwege Plato). Volgens mij zat hij zelfs in het Classic XI-team van Fifa 2010, dus voetballen kon hij wel.


Vijf jaar geleden overleed Ferenc Puskas, wat mij betreft de meest enigmatische van de hele club wereldspelers uit de geschiedenis en vorige week las ik dat Welsh legende Gary Speed zelfmoord had gepleegd. Een aantal jaar geleden overleden Marc-Vivien Foé en Miklós Fehér tijdens wedstrijden voor respectivelijk Kameroen en Benfica en dit zijn slechts voorbeelden


Het overlijden van voetballers - of fitte jonge mensen - in het algemeen zet me steeds weer aan het denken. Ik had het ook bij Wouter Weylandt en Xavi Tondo, afgelopen mei. Naast het verlies van bijzondere sportmensen is het ook een eye-opener voor iedereen: het leven kan zo afgelopen zijn. Een half jaar na de dood van Tondo reed het peloton langs zijn overlijdensplek in de Ronde van Spanje. Iemand won die dag, Dat was niet Tondo. Niet omdat hij dat niet zou hebben gekund, want Tondo kon als geen ander dit soort wedstrijden aan, maar omdat Tondo er niet meer bij was.



De dood van jonge mensen, of een onverwachte dood van wie dan ook, brengt je met je neus op de feiten. Iedereen heeft dromen en iedereen blijkt achteraf niet in staat geweest te zijn ze allemaal te verwezenlijken. Tondo reed nooit een Tour de France. Fehér heeft niet de kans gehad zich met Hongarije voor een groot toernooi te plaatsen. Het feit dat we sterfelijk zijn heeft één groot voordeel: het is op een gegeven moment afgelopen en de meeste mensen hebben niet de kans om het moment en de omstandigheden van het overlijden te bepalen. Het enige dat je kunt bepalen is dat je op dat moment met je laatste gedachten weet dat je gelééfd hebt. Dat maakt het leven waardevol, in een notendop.


Wat het leven klein en nietig maakt, dat is het overlijden van Puskas of van Sócrates, de voetballer. Op mijn achtentwintigste realiseer ik me dat (als De Grey niet opschiet) ik over een kwart van mijn tijd heen zit. Alle gevolgen die dat heeft op de realisatie van mijn dromen (ik zal nooit uitkomen in Jong Oranje) zijn er, maar ik heb Puskas, noch Sócrates, noch Pelé, noch Cruyff, noch Di Stefano of Fausto Coppi en Merckx ooit meegemaakt. Voor een oudhistoricus is dat confronterend, want hoe oud zijn die mensen nu? Honderd jaar? Dat is een dertigste van de ouderdom van de stad Rome, een honderdste van de tijd sinds de ijstijd, zeggen ze. Honderd jaar is één 137.000.000e van hoe lang het heelal al bestaat. Wat is honderd jaar? Eén ruim mensenleven. Iets recents als voetbal en wielrennen heeft al een leven voor zich, een leven waar ik wel van weet en waar ik hier en daar beelden van heb gezien, maar ik was er nog niet. 


Over een bepaalde tijd zijn we allemaal tot stof wedergekeerd en dat idee is soms best beangstigend. We zijn allemaal fragieler dan we zouden willen. Niemand overleeft een intercity in zijn oog. Zelfs de grootste mensen uit de geschiedenis zijn dood. Alexander de Grote? Dood, en hij werd niet eens 35. Augustus? Dood. Karel de Grote? Dood. Martin Luther King, Aletta Jacobs, oma Mathijssen? Dood, allemaal. Verschillende verdiensten, verschillende leeftijden, allemaal verschillend, net als Sócrates en Σωκράτης. Ik heb er maar één gekend, als jongetje van nog geen 10 jaar. We zijn klein. Over 7 jaar ben ik 35 jaar en ik ga ervan uit dat ik tegen die tijd niet tot in India ben doorgedrongen met mijn manschappen, maar dat is mijn doel niet. Wat Alexander tijdens zijn koortsdagen in Babylon gedacht zal hebben: "ik heb geleefd". Wanneer het voor mij klaar is, weet ik niet, maar op mijn manier wil ik een heel klein beetje Alexander de Grote zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten